e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
platte rasp platte rasp: platǝ rasp (Maasbree) Rasp met platte vlakken. Zie afb. 55. [N 60, 118c] II-10
plechtige communie plechtige communie (<lat.): plechtige kommunie (Maasbree) De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)] III-3-3
pleistertroffel kleine troffel: klęjnǝ [troffel] (Maasbree), troffeltje: tryfǝlkǝ (Maasbree) Klein troffeltje met veerkrachtig blad voor het pleisteren van (kleine) oppervlakken en voor werkzaamheden op plaatsen waarvoor de normale troffel te groot is. In Q 121 wordt het spitstroffeltje gebruikt voor het fijnere werk van de stucadoor. Zie afb. 1b. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden '(troffel)' en '(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8a; monogr.] II-9
plensbui, zware bui flinke flater: d⁄r is in flinke flater oëtgevalle (Maasbree) grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] III-4-4
plezier maken lol maken: lol make (Maasbree), zich amuseren: zich ammesére (Maasbree) een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)] || plezier, pret maken [plezieren, ruizen] [N 85 (1981)] III-1-4
ploeg ploeg: plōx (Maasbree) De ploeg is het landbouwwerktuig dat de grond voorsgewijs lossnijdt en deze - afhankelijk van de stand van het strijkbord - geheel of ten dele omkeert. De term ploeg is te beschouwen als benaming voor het hier bedoelde werktuig in het algemeen, alsmede voor het ploegtype dat ter plaatse vanouds of in een bepaalde periode het meest gebruikt werd. Oudere zegslieden die de modernere (wentel)ploegen hebben zien opkomen en daarvoor benamingen als dubbele ploeg, wentelploeg e.a. opgaven, verstonden onder "de ploeg" de oude houten voet-, rad- of karploeg, zoals een latere generatie met "de ploeg" vaak de voorloper van de moderne, met een tractor verbonden ploeg blijkt te bedoelen. In het tweede deel van het lemma zijn de beschikbare meervoudsvormen van ploeg vermeld. [N 11, 29; N 11A, 66a + 66b; N 27, 14 + 15 + 16 add.; JG 1a + 1b; Wi 9; S 8; Gwn 7, 2; monogr.] I-1
ploegen bouwen: bǫu̯ǝ (Maasbree), ploegen: plōgǝ (Maasbree) Bouwland met de ploeg bewerken. De termen in dit lemma worden geacht toepasselijk te zijn op het ploegen in het algemeen. Hiervoor is lang niet overal een aparte, semantisch neutrale term in gebruik. Meestal blijkt daar het plaatselijke woord voor het ploegen van de zaaivoor ook aangewend te kunnen worden voor het ploegen in het algemeen. Van de onderstaande termen kunnen ploegen, akkeren, bouwen e.d. doorgaans zowel absoluut ("morgen ga ik ploegen") als ook in verbinding met een object (de akker, het land, een stuk) gebruikt worden. De met om- samengestelde woorden aan het eind van het lemma hebben steeds een object: meestal de akker e.d., soms een onder te ploegen gewas. Voor omdoen in de zin van ondiep ploegen, zie men het betreffende lemma. [N 11, 41; N 11A, 106; JG 1a + 1b; JG 2a-1, 7; A 20, 1b; A 23, 1c; A 27, 24a; A 33, 17; Gwn 7, 1; S 28; Wi 38; Lu 1, 1c; Lu 5, 24a; L 34, 46; monogr.] I-1
ploegvoor voor: vōr (Maasbree) Onder ploegvoor wordt verstaan de lange, rechte geul die telkens ontstaat wanneer de ploeg een strook aarde lossnijdt en naar links of naar rechts omkeert: de open voor dus tussen het reeds geploegde en het nog te ploegen deel van de akker in. Vaak worden de ploeggeul en de daaruit afkomstige, omgekeerde aarde als één geheel gezien. Het woord voor of voord is derhalve niet alleen op de open voor van toepassing, maar meestal ook op de daaruit opgeploegde reep aarde ernaast (zie het volgende lemma). De termen ploegvoor, akkervoor en bouwvoor, die voor de betrokken plaatsen - meestal naast voor - werden opgegeven n.a.v. N 11, 58 "de gewone voor die bij het ploegen telkens ontstaat", zijn misschien ook of eerder op te vatten als benaming voor de regelmatig, geploegde bovenlaag van de akker (zie het lemma bouwvoor). Opgaven waarmee een greppel of een vaste, als loop- of als afwateringsgeul gebruikte voor bedoeld wordt, zijn in dit lemma niet opgenomen. [N 11, 58; N 11A, 129d; N P, 11a; JG 1a + 1b; A 18, 1a; L 8, 63; L 24, 27; S 41; Wi 4 + 15; GV, Ml; div.; monogr.] I-1
plooien -znw plezierplooien: plǝzę̄rpluǝjǝ (Maasbree) Plooien die men soms in het overleer maakt. [N 60, 72] II-10
plooiplankje plooiplankje: pluǝjplɛŋkskǝ (Maasbree) Het geribbelde koperen plaatje, op een plankje bevestigd, waarmee men plooien maakt. [N 60, 73a] II-10