25014 |
punt, stip |
punt:
punt (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
tikje:
tikske (L267p Maasbree)
|
een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] || punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
30646 |
puntchiquetteerkwast |
puntchiquetteerkwast:
pøntšikɛtērkwas (L267p Maasbree)
|
Chiquetteerkwast waarvan het haar in afzonderlijke bundeltjes is verdeeld. Zie ook het lemma 'Chiquetteerkwast'. [N 67, 39b]
II-9
|
29959 |
punthamertje |
punter:
pøntǝr (L267p Maasbree)
|
Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c]
II-9
|
30633 |
puntkwast |
puntkwast:
pøntkwas (L267p Maasbree)
|
Kwast waarvan de haarbundel met touw om de steel is gebonden. [N 67, 30c]
II-9
|
17594 |
pupil |
kijker:
kieker (L267p Maasbree),
kiëker (L267p Maasbree)
|
Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25038 |
purper, paarsrood |
purper:
pörper (L267p Maasbree)
|
de kleur paarsrood [purper, pilper] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24227 |
putter |
distelvink:
distelvink (L267p Maasbree)
|
putter
III-4-1
|
33623 |
putzwengel |
putwip:
pøͅtwep (L267p Maasbree)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
23766 |
quatertemperdag |
quatertemperdag:
kwattertemperdaag (L267p Maasbree)
|
De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19079 |
raad |
raad:
road (L267p Maasbree)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|