18168 |
rafelen |
rafelen:
riefele (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
rieffele (L267p Maasbree),
refelen:
ręjfǝlǝ (L267p Maasbree),
riffelen:
rifǝlǝ (L267p Maasbree)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
reels (L267p Maasbree),
rils (L267p Maasbree)
|
de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24696 |
raket |
ijzerkruid:
-
iezerkroed (L267p Maasbree),
vlieskruid:
eigen spellingsysteem
flièskroëd (L267p Maasbree)
|
gewone raket [DC 60a (1985)] || Gewone raket (sisymbrium officinale 30 tot 70 cm groot. De stengels zijn behaard, de zijtakken groeien afstaand; de bladeren zijn diep ingesneden en gedeeltelijk spiesvormig met 2 slippen aan de voet, de bladeren zijn kort behaard; de bloemen zijn klein [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19433 |
ramen lappen |
ruiten wassen:
rūtə wasə (L267p Maasbree),
ruiten zemen:
rūtə zīmə (L267p Maasbree),
rūtə zīəmə (L267p Maasbree)
|
ramen zemen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rammel:
remmel (L267p Maasbree),
rammeltje:
remmelke (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
rekel:
rāikel (L267p Maasbree)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1, III-3-2
|
20295 |
rammelen |
rammelen:
rammele (L267p Maasbree)
|
een onwelluidende, trillende klank voortbrengen, gezegd van loszittende voorwerpen die in beweging gebracht worden [rammelen, rotelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30997 |
rand |
aflaprand:
āflapraŋk (L267p Maasbree)
|
De reep leer die men vastnaait aan de binnenzool en schacht en waaraan men later de zool bevestigt. Zie afb. 39. [N 60, 88a]
II-10
|
18451 |
rand [wld ii.10, p. 40] |
aflaprand:
aoflaprank (L267p Maasbree)
|
Een reep leer die, na eerst geschift te zijn, vastgenaaid wordt aan de binnenzool en schacht en waaraan later de zool wordt bevestigd? (rand, rabat?) Zie tek. 88. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30845 |
randmes |
randmes:
raŋkmɛts (L267p Maasbree)
|
Het mes voor het afsnijden of afsteken van de randen of kanten. [N 60, 174b; N 60, 174c; N 60, 174a]
II-10
|
31046 |
randsteekmes |
afsteker:
āfstę̄kǝr (L267p Maasbree),
kantensnijder:
kaŋktǝsni-jǝr (L267p Maasbree),
steekmes:
stę̄kmɛts (L267p Maasbree)
|
Gereedschap waarmee men het overhangende leer aan de zool gelijkmatig afsnijdt. De antwoorden in dit lemma komen uit verschillende vragen. Het is mogelijk dat dit randsteekmes voor verschillende doeleinden wordt gebruikt en dat het daardoor ook van vorm kan verschillen. Zie afb. 52. [N 60, 116a; N 60, 117a; N 60, 174a]
II-10
|