21483 |
schafttijd |
koffie:
kofi (L267p Maasbree),
rustuur:
röstoor (L267p Maasbree),
schafttijd:
schaftīēd (L267p Maasbree)
|
schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
30956 |
schalmen |
uitschalmen:
uǝtsxalmǝ (L267p Maasbree)
|
Het langs de kanten schuin afsnijden van het leer. "Bij contrefort en neus moet er goed voor gezorgd worden, dat de kanten dun uitloopen, zoodat geen oneffenheden in het bovenleer ontstaan op de plaats, waar contrefort en neus eindigen; zij moeten worden geschift." (Directie, pag. 300). Schalmen is hetzelfde als schiften (Liedmeier, pag. 23). [N 60, 50b]
II-10
|
30958 |
schalmplank |
schalmhout:
sxalmhǫwt (L267p Maasbree),
schalmplank:
sxalmplaŋk (L267p Maasbree)
|
Het houten blok of de plank waarop men het leer schalmt ofwel afschuint. Volgens de informant van L 293 schalmt men overleer op glas en zoolleer op een plank. [N 60, 51a]
II-10
|
30959 |
schalmsteen |
schalmsteen:
sxalmstęjn (L267p Maasbree)
|
De steen waarop men het leer afschuint of schalmt. "Om de uitgesneden lederstukken gelijkmatig te kunnen schalmen, heeft men een schalmplaat noodig. Daartoe leenen zich uitstekend lithografische steenen, omdat men daarop tevens het leer kan omslaan; de steen of schalmplaat moet zuiver vlak en effen zijn." (Knöfel I, pag. 178). [N 60, 51b]
II-10
|
19129 |
schande |
schande:
schang (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34431 |
schapen hoeden |
hoeden:
hȳi̯ǝ (L267p Maasbree)
|
Bedoeld wordt het laten grazen van de schapen, terwijl men ze bijeenhoudt. [N 77, 49; N 78, P 188 add.; monogr.]
I-12
|
34432 |
schapen naar de graasplaats leiden |
omweiden:
ø̜mwęi̯ǝ (L267p Maasbree)
|
[N 77, 51]
I-12
|
34426 |
schapenscheerder |
schaapsscheerder:
sxǫpssxērdǝr (L267p Maasbree)
|
Persoon die beroepsmatig schapen scheert. Volgens de informant van L 265 (Meijel) kan de schapenscheerder ook de schapenboer zelf zijn. [N 77, 47]
I-12
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapskooi:
sxǭpskȳǝ (L267p Maasbree)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
21432 |
schatten |
schatten:
schatte (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|