32251 |
scheluw |
winds:
wins (L267p Maasbree)
|
Gezegd van een plank of duig die scheef is doordat deze gekliefd is uit gedraaid hout. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N E, 3; monogr.]
II-12
|
25023 |
schemering, valavond |
schemer:
schemer (L267p Maasbree)
|
schemering [SGV (1914)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
achterbout:
achterbout (L267p Maasbree)
|
schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30119 |
schenkel, formeel |
formeel:
fǫrmēl (L267p Maasbree)
|
Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.]
II-9
|
18298 |
scheren |
scheren:
schere (L267p Maasbree)
|
scheren [DC 38 (1964)]
III-1-3
|
34424 |
scheren van de schapen |
scheren:
sxērǝ (L267p Maasbree)
|
Zie afbeelding 6. [N 77, 46; monogr.]
I-12
|
21813 |
scherp de waarheid zeggen |
op zijn kloten geven:
eemus op zien kloete gaeve (L267p Maasbree)
|
iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17801 |
scherp luisteren |
scherp luisteren:
scherp loestere (L267p Maasbree)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
26566 |
scherpen |
scherpen:
šerpǝ (L267p Maasbree)
|
Het maalvlak van molenstenen scherp maken. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N o, 34a (ø̄Hoe noemt u het aanbrengen van groeven in de stenen?ø̄) is een aantal opgaven mogelijk ook van toepassing op het aanbrengen van een geheel nieuw scherpsel op een (nieuwe) molensteen. Zie voor de meer specifieke handelingen bij het scherpen de lemmata ɛuithalenɛ, ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ etc.' [N O, 34a; Sche 61; Vds 198; Jan 194; Coe 159; Grof 192; A 42A, 29 add.; N D, 33; N D, add.; monogr.; A 42A, 33 add.]
II-3
|
34275 |
scheuken |
schobben:
sxobǝ (L267p Maasbree)
|
Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31]
I-11
|