33585 |
schorseneer |
schorseneer:
schorsenere (L267p Maasbree),
Hetzelfde.
schorseneren (L267p Maasbree)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
18283 |
schort zonder borststuk |
slobscholk:
sloͅbschollək (L267p Maasbree),
voorscholk:
gebruikt bij het voeren van vee
vòòr-scholk (L267p Maasbree)
|
zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
25069 |
schortvol |
schoot:
schoet (L267p Maasbree)
|
de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17637 |
schouder |
schouder:
schouwer (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Hij gaf me een klap op mijn schouder. [DC 17 (1949)] || schouder [SGV (1914)]
III-1-1
|
17638 |
schouderblad |
schouderblad:
schouwerblaad (L267p Maasbree),
schouwerblaäd (L267p Maasbree)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
29984 |
schraag |
schraag:
sxrāx (L267p Maasbree)
|
Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.]
II-12
|
29513 |
schraal |
schraal:
sxrǭl (L267p Maasbree)
|
Gezegd van terpentine die niet vet is. [N 67, 75d]
II-9
|
18133 |
schram |
krats:
krats (L267p Maasbree),
schram:
schraom (L267p Maasbree),
schroam (L267p Maasbree),
schröm (L267p Maasbree)
|
schram [SGV (1914)] || Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)] || schrammen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
mottig:
mottig (L267p Maasbree),
schrammen:
schramme (L267p Maasbree),
schräöme (L267p Maasbree),
schröme (L267p Maasbree)
|
schrammen (ww) [SGV (1914)] || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31053 |
schrapglas |
boogglaasje:
bōxglę̄skǝ (L267p Maasbree),
schraapglaasje:
sxrāpglę̄skǝ (L267p Maasbree)
|
Het stuk glas waarmee men schrapt. Om de rand van zool en hak effen te krijgen schraapte men het leer af met een stukje glas, dat men op een curieuze manier, door er een bepaald keepje in te geven, rond wist af te breken (Liedmeier, pag. 23). [N 60, 119b; N 60, 119c]
II-10
|