31000 |
binnennaaigroef |
blinde gleuf:
bleŋǝ glø̄f (L267p Maasbree)
|
De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking komt en dus effen en glad moet blijven, door te naaien. Om de loopzool zo aan de schoen te naaien, dat er van de naad op het loopvlak niets te zien is, verzinkt men deze. Men snijdt daartoe een groef in het loopvlak, waarin de steken gelegd worden. [N 60, 106a]
II-10
|
18458 |
binnennaaigroef [wld ii.10, p. 41] |
blinde gleuf:
blinge gleuf (L267p Maasbree)
|
De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking kwam en dus effen en glad moest blijven, door te naaien (groef?) Zie tek. 88. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
31002 |
binnennaaisteek |
kettingsteek:
kęteŋsteǝk (L267p Maasbree)
|
De steek zoals men die toepast bij het binnennaaien. Zie afb. 42. [N 60, 112a]
II-10
|
30990 |
binnenneus |
naas:
nās (L267p Maasbree)
|
Het stijve stuk leer, in de vorm van een schoenneus, dat ter versterking in de neus aangebracht wordt. Zie afb. 37. [N 60, 81a; N 60, 81b]
II-10
|
18449 |
binnenneus [wld ii.10, p. 39] |
naas:
naas (L267p Maasbree)
|
Een stijf stuk leer in de vorm van een schoenneus, aangebracht in de neus van een schoen ter versterking? (binnenneus?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
21820 |
binnensmonds praten |
mommelen:
moemele (L267p Maasbree),
murmelen:
murmele (L267p Maasbree)
|
binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18225 |
binnenstebuiten |
krangs:
kranges (L267p Maasbree),
krangs (L267p Maasbree),
krangt:
krangt (L267p Maasbree)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)] || krang (t binnenst buiten) [SGV (1914)]
III-1-3
|
30712 |
binnenwerk |
binnenwerk:
benǝwęrǝk (L267p Maasbree)
|
Schilderwerk binnenshuis. [N 67, 67a]
II-9
|
30988 |
binnenzool |
binnenzool:
benǝzōl (L267p Maasbree)
|
Het stuk leer ter lengte van de hele voet en in de vorm daarvan, waaroverheen het overleer wordt omgeslagen bij het overhalen en waaronder de tussenzool, de loopzool en hak bevestigd worden. [N 60, 77; N 60, 233f; N 60, 233a]
II-10
|
18448 |
binnenzool [wld ii.10, p. 38] |
binnenzool:
binnezool (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Een binnenzool? [N 60 (1973)] || Een stuk leer ter lengte van de hele voet en in de vorm daarvan, waaroverheen het overleer wordt omgeslagen bij het overhalen en waaronder de tussenzool, de loopzool en hak bevestigd worden? (binnenzool?) Vgl. tek. 105 [N 60 (1973)]
III-1-3
|