20339 |
stiefvader |
stiefvader:
steefvader (L267p Maasbree)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
stiekem:
stiekem (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
stiekum (L267p Maasbree),
stilletjes:
stillekes (L267p Maasbree)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
schuimen:
schuüme (L267p Maasbree)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (L267p Maasbree),
var:
vār (L267p Maasbree),
vɛr (L267p Maasbree)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
30903 |
stift |
haknagel:
(mv)
haknę̄gǝl (L267p Maasbree)
|
Een puntig spijkertje zonder kop en met platte kanten waarmee men de hak in elkaar zet. [N 60, 200a]
II-10
|
31041 |
stiften |
de hak nagelen:
dǝn hak nę̄gǝlǝ (L267p Maasbree)
|
De hak voorzien van stiften of hakspijkertjes. [N 60, 200b]
II-10
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
stiefkop (L267p Maasbree),
warskop:
waerskop (L267p Maasbree),
wéérskop (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
stijf:
stief (L267p Maasbree)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
aanpapper:
ānpapǝr (L267p Maasbree),
stijfsel:
stiefsel (L267p Maasbree)
|
De pap waarmee men de zool en/of de rand afstijfselt. Alvorens men de zolen likt, smeert men ze in met stijfsel, waardoor een diepe glans ontstaat. [N 60, 121c] || Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)]
II-10, III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfselpap:
stiefselpap (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)]
III-2-1
|