30015 |
stijve mortel |
berestront:
bē̜rǝstront (L267p Maasbree)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
naaien:
nęjǝ (L267p Maasbree),
stikken:
stekǝ (L267p Maasbree),
stikke (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Het door middel van een draad aan elkaar bevestigen van twee stukken leer. Volgens de informanten wordt de term naaien gebezigd voor het vroegere handwerk (L 163a, Q 112a) en stikken voor het latere machinale werk (L 163a, Q 18 en Q 112a). [N 60, 54a; N 60, 239] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
II-10, III-1-2
|
30962 |
stikker, stikster |
stikker:
stekǝr (L267p Maasbree)
|
Degene die het stikwerk doet. "Vrouwelijke arbeiders, de zoogenaamde stikmeisjes, komen op vele werkplaatsen voor; heeft de patroon zelf dochters, dan verrichten deze bijna altijd dit werk, soms in de huiskamer, maar meestal ook in het algemeene arbeidsvertrek. De vrouw des huizes stikt gewoonlijk in de huiskamer." (Directie, pag. 311). [N 60, 65]
II-10
|
28894 |
stikmachine |
stikmachine:
stekmǝsxiǝn (L267p Maasbree),
stikmachine met fantaseersteek:
stekmǝsxiǝn męt fantǝsę̄rstę̄k (L267p Maasbree)
|
De machine waarmee men het stikwerk verricht. "Het stikken gebeurt tegenwoordig met uitzondering van het zware waterwerk, dat met de hand wordt gestikt, met een machine, in hoofdzaak van het zelfde model als de gewone naaimachine, alleen zwaarder gebouwd." (Directie, pag. 299). Een linkse-arm-machine duidt op het feit de de arm van de machine in dit geval links van de werkende persoon staat, hetgeen het werken zeer ten goede komt, omdat hierdoor hand noch oog gehinderd worden (zie Knöfel I, pag. 258). [N 60, 63; N 60, 237]
II-10
|
23883 |
stille omgang |
stille omgang:
stillen omgank (L267p Maasbree)
|
De Stille Omgang naar Amsterdam. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
25212 |
stille regen |
het houdt haar zich aan:
⁄t hèlt d⁄r zich aan (L267p Maasbree)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17738 |
stinken |
ruiken:
rūūke (L267p Maasbree),
stinken:
stinke (L267p Maasbree)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24565 |
stinkende gouwe |
stinkende gouwe:
-
stinkende gouwe (L267p Maasbree)
|
stinkende gouwe [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
31693 |
stobbe |
poest:
pust (L267p Maasbree)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19708 |
stoel |
stoel:
stōl (L267p Maasbree)
|
stoel [SGV (1914)]
III-2-1
|