24995 |
stollen |
stollen:
stolle (L267p Maasbree)
|
stollen [SGV (1914)]
III-4-4
|
23446 |
stolp over een heiligenbeeld |
stolp:
støͅlp (L267p Maasbree)
|
Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18843 |
stomverbaasd |
paf:
paf staon (L267p Maasbree),
verstomd:
verstomd (L267p Maasbree)
|
verstomd [SGV (1914)] || zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19608 |
stoof |
stoof:
stōf (L267p Maasbree)
|
Vierkante ijzeren bak met traliewerk ervoor, die gevuld werd met gloeiende houtskool. De stoof werd in vroeger tijden gebruikt om verf af te branden. [N 67, 61a]
II-9
|
30761 |
stoomapparaat |
afstoomapparaat:
āfstǫwmapǝrāt (L267p Maasbree)
|
Toestel waarmee vastzittende behanglagen kunnen worden losgestoomd. Het bestaat uit een met water gevulde bak die verwarmd kan worden. De verhitte stoom stroomt vervolgens via een slang naar een mondstuk. Met behulp van dit onderdeel kan de stoom op het behang verspreid worden. [N 67, 94a]
II-9
|
21252 |
stoomboot |
stoomboot:
stoumboet (L267p Maasbree)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|
30161 |
stootvoeg |
kopvoeg:
kǫp˲[voeg] (L267p Maasbree)
|
Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.]
II-9
|
32330 |
stop, tapkraan |
kraan:
krān (L267p Maasbree)
|
De, volgens respondenten uit Horst (L 246), Broekhuizenvorst (L 0247), Venlo (L 271) en Beesel (L 300), van kurk vervaardigde stop, die ter afsluiting in het tapgat wordt geslagen. Wanneer het houten vat wordt aangeslagen, wordt de stop vervangen door een houten tapkraan. [A 36, 3d; monogr.]
II-12
|
30669 |
stopmes |
kuipersmes:
kȳpǝrsmɛts (L267p Maasbree),
stopmes:
stǫpmɛts (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Het, meestal houten, werktuig waarmee de biezen en lissen tussen de bodemplanken en tussen kroos en bodem te duwen. In Kortessem (Q 74) werd als stopmes een rond keukenmes gebruikt. [N E, 54b] || Mes dat wordt gebruikt bij het vullen van gaten met behulp van stopverf, kit, pasta, etc. en bij het aanbrengen van stopverf bij ruiten. Het stopmes bestaat uit een stalen blad met spitse of afgeronde punt dat aan een houten handvat bevestigd is. Zie ook afb. 95. [N 67, 54a]
II-12, II-9
|
32698 |
stoppelland ploegen |
dreeg bouwen:
[dreeg bouwen] (L267p Maasbree),
stoppelbouwen:
stǫpǝl[bouwen] (L267p Maasbree)
|
Na de oogst van een graangewas werkt men het stoppelland oppervlakkig om in voren van 5 ä 10 cm diep. De wortels van de graanplanten worden daarbij losgeploegd en een weinig omgekeerd, zodat ze kunnen uitdrogen, om daarna te worden afgeëgd. Vroeger bewerkte men een stoppelakker met een enkele (eenscharige) ploeg met een "wijd" gezet riester, maar zonder voorschaar en kouter. Later verrichtte men dit werk met een meerscharige ploeg, met de cultivator of met de schijveneg. Van de opgesomde termen zijn er sommige toepasselijk op ondiep ploegen in het algemeen of op een bepaalde methode van ondiep ploegen. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men de lemmata ploegen, ondiep, ondiep ploegen en braakland bewerken. [N 11, 43; N 11A, 109b; JG 1c + 2c; JG 1b add.; A 27, 24b, add.; Lu 5, 24b add.; monogr.]
I-1
|