34315 |
varken van vier tot acht weken |
speenbare bag:
spiǝnbār bax (L267p Maasbree)
|
[N 76, 3b; L 37, 49f; monogr.]
I-12
|
34362 |
varkens fokken |
fokken:
fǫkǝ (L267p Maasbree)
|
Zich toeleggen op de teelt van varkens. [N 76, 37b; monogr.]
I-12
|
34359 |
varkens houden |
varken(s) houden:
vɛrkǝs hǭi̯ǝ (L267p Maasbree)
|
Het houden van varkens, in het algemeen gezegd. [N 76, 37a]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
masten:
mastǝ (L267p Maasbree)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34353 |
varkenspest |
varkenspest:
vɛrkǝspɛs (L267p Maasbree)
|
De klassieke varkenspest. Een zeer gevaarlijke en zeer besmettelijke ziekte die veoorzaakt wordt door een virus dat huid, organen en vooral de tonsillen aantast. [N 76, 56; N 76, 53]
I-12
|
34372 |
varkenssnijder |
baggensnijder:
bagǝsnii̯ǝr (L267p Maasbree)
|
Persoon die varkens castreert. Deed aanvankelijk de boer zelf of de biggenhandelaar dit castreren, later werd hiervoor de veearts ingeschakeld. [N 76, 45; JG 1a; monogr.]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrkǝs[stal] (L267p Maasbree)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
varkensbak:
vɛrkǝs˱bak (L267p Maasbree)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
reuzel:
reuzel (L267p Maasbree)
|
reuzel [DC 17 (1949)]
III-2-3
|
33396 |
varkenswei |
varkensren:
vɛrkǝs˱rɛn (L267p Maasbree),
varkenswei:
vɛrkǝs˱węi̯ (L267p Maasbree)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|