21182 |
veerpont |
veer:
vēēr (L267p Maasbree),
veerboot:
veerboët (L267p Maasbree)
|
het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)] || veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23659 |
veertigurengebed |
veertigurengebed:
fiertigoregebed (L267p Maasbree)
|
Het veertigurengebed: de drie dagen = veertig uur durende aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste, gehouden b.v. tijdens de carnavalsdagen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34244 |
vel op gekookte melk |
vel:
vɛl (L267p Maasbree)
|
Het vlies dat ontstaat bij afkoeling van gekookte melk. [N 6, 16; L 6, 16; L 14, 23; A 39, 7b]
I-11
|
20943 |
vel op melk |
vel:
vel (L267p Maasbree)
|
velletje van melk [DC 39 (1965)]
III-2-3
|
24919 |
veld, open land |
kampen (mv.):
kemp (L267p Maasbree),
veld:
velt (L267p Maasbree)
|
veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21742 |
veldfles |
veldfles:
veldfles (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23494 |
veldkruis |
veldkruis:
veldkruuts (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
lieverik:
liejeverik (L267p Maasbree),
lieverik (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
lîê(je)verik (L267p Maasbree),
liewerk:
lîêwèrk (L267p Maasbree)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || veldleeuwerik
III-4-1
|
33505 |
veldsla |
salade:
Venlo e.o.
slaat (L267p Maasbree),
veldsla:
WLD
veldsla (L267p Maasbree)
|
Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)]
I-7
|
26403 |
velg |
velling:
vɛleŋ (L267p Maasbree)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|