22434 |
versieren (met bloemen) |
schoon maken:
schoën make (L267p Maasbree),
sieren:
siere (L267p Maasbree)
|
Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)] || Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18242 |
versiersel |
sier:
sier (L267p Maasbree),
siër (L267p Maasbree)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18226 |
versleten |
versleten:
verslete (L267p Maasbree),
versléte (L267p Maasbree)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18797 |
verstand |
bezei:
cf. Schuermans p. 51 s.v. "bezei
bezēj (L267p Maasbree),
verstand:
verstank (L267p Maasbree)
|
het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19179 |
verstandig |
verstandig:
verstendig (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || verstandig [SGV (1914)]
III-1-4
|
29112 |
verstellen |
stukken:
stø̜kǝ (L267p Maasbree)
|
Een lap op de scheur in het kledingstuk naaien of het verstellen of oplappen. [N 62, 43a; N 62, 21b; Gi 1.IV, 50; S 36; MW]
II-7
|
22349 |
verstoppertje spelen |
stokjagen:
stokjage (L267p Maasbree),
stokverbergen:
stokverberge (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Het spel waarbij alle personen zich verstoppen, behalve één die alle anderen moet zoeken; bij het doel (bijv. een boom) kunnen de verstopten zich afmelden (op dit spel bestaan vele varianten, misschien kunt u die ook vermelden: de naam en hoe het gespeeld [N 88 (1982)] || schuilevinkje spelen [SGV (1914)] || Verstoppertje spelen.
III-3-2
|
18140 |
verstuiken |
verstuiken:
verstøkke (L267p Maasbree),
verstøkt (L267p Maasbree)
|
verstuiken [SGV (1914)] || verstuikt [SGV (1914)]
III-1-2
|
33454 |
vertikale paal in een poort |
deurstijl:
dø̄rstīl (L267p Maasbree)
|
Een rechtstaande, uitneembare paal in het midden van een poort, waartegen de beide poortvleugels gesloten kunnen worden. Deze paal is aan de bovenzijde meestal verankerd achter een gebogen stuk ijzer, aan de onderzijde in een gat. De paal wordt weggenomen als de poort helemaal geopend moet worden. De paal is onbekend in een groot aantal plaatsen. Door functionele overeenkomst kunnen de benamingen ook wel gebruikt worden voor andere soorten sluitbalken (zie deze lemmata). Zie ook afbeelding 18.g bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42e; N 5, 104; A 49, 4; add. uit N 5A, 93c]
I-6
|
19304 |
vertrouwen |
trouwen:
troewe (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
vertrouwen:
vertrouwe (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
iemand of iets betrouwbaar achten [vertrouwen, trouwen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|