32256 |
vierde deel van een stuk boomstam |
klocht:
klox (L267p Maasbree)
|
Zie de toelichting bij het lemma ɛklievenɛ.' [N E, 9]
II-12
|
25284 |
vierdel, maat van 125 gram of kwart pond |
half pond:
haef pònk (L267p Maasbree)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 125 gram, dat is 1/4 pond [verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəve.ərt (L267p Maasbree)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
26487 |
viertakrijn |
viertakrijn:
viertakrijn (L267p Maasbree)
|
Rijn met vier rijntakken. [N O, 15d; A 42A, 21; Vds 132; Coe 101; N O, 15b; N O, 15c]
II-3
|
20574 |
vieruursboterham |
halfnamiddag, de -:
halfnamedaag (L267p Maasbree),
koffiedrinken, het -:
kóffie drinke (L267p Maasbree),
’t kóffiedrinke (L267p Maasbree)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23762 |
vigilie |
vigilie (<lat.):
vigilie (L267p Maasbree)
|
De avond vóór een kerkelijke feestdag [vigilie, heiligavond]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24759 |
vijfvingerkruid |
vingerkruid:
eigen spellingsysteem
vingerkroèd (L267p Maasbree)
|
Vijfvingerkruid (potentilla reptans 30 tot 60 cm groot. De stengels zijn lang kruipend en onvertakt, meestal wortelend; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig en lang gesteeld. De blaadjes zijn eivormig, gekarteld-gezaagd en aan de onderkant meestal zacht beh [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20894 |
vijg |
vijg:
Venlo e.o.
vié’g (L267p Maasbree),
WLD
vīēg (L267p Maasbree)
|
De eetbare, zoete, vlezge vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vīl (L267p Maasbree)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
31371 |
vijlen |
vijlen:
vīlǝ (L267p Maasbree)
|
Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.]
II-12
|