24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
voorde:
voort (L267p Maasbree)
|
de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)]
III-4-4
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
veurgeborchte (L267p Maasbree)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29951 |
voorhamer |
voorhamer:
vø̄rhāmǝr (L267p Maasbree)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c]
II-9
|
17718 |
voorhuid |
velletje:
vèlke (L267p Maasbree)
|
voorhuid van de penis [N 10c (1995)]
III-1-1
|
20065 |
voorjaarszonnebloem |
els:
-
els (L267p Maasbree)
|
Voorjaarszonnebloem (dronicum oriëntale). De stengel is soms wel 1 m hoog. De bladeren zijn toegespitst eivormig, de stengel omvattend; de korfjes 37 tot 50 mm, geel gekleurd (sluiterke, kleine zonnebloem, reebokkruid, gemzewortel).(Doronicum oriëntale Ho [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
18889 |
voornemen |
plan:
plan (L267p Maasbree)
|
wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19007 |
voornemens zijn |
van zins zijn:
van zins (L267p Maasbree),
voorhebben:
veur hebbe (L267p Maasbree)
|
van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17852 |
vooroverduikelen |
tuimelen:
tømele (L267p Maasbree)
|
tuimelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21855 |
voorraad |
voorraad:
veurraod (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25471 |
voorschoot |
scholk:
sxǫlǝk (L267p Maasbree),
werksloof:
węrkslōf (L267p Maasbree)
|
De voorschoot van leer, zwaar blauw linnen of katoenen stof, die de schoenmaker bij het werk draagt. [N 60, 220a]
II-10
|