18302 |
waterdichte laars |
batslaars:
batslaarze (L267p Maasbree),
lieslaars:
lieslaarze (L267p Maasbree),
waterwerk:
waterwerke (L267p Maasbree)
|
Heeft u een verzamelnaam voor waterlaarzen? (waterwerk?) [N 60 (1973)] || Hoge laarzen met een schacht tot in de lies en waterdicht, met gekliefde naden in de schacht. (waterlaars, lieslaars?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
24273 |
waterhoen |
waterhoentje:
waaterhönke (L267p Maasbree)
|
waterhoen
III-4-1
|
20484 |
waterige kost |
slobber:
sloeber (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24632 |
waterloot |
dief:
Venlo e.o.
deëf (L267p Maasbree),
waterscheut:
WLD
waterscheut (L267p Maasbree)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30082 |
waterpas |
waterpas:
wātǝrpas (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.] || Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
waterpókke (L267p Maasbree),
waterpôkke (L267p Maasbree)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30686 |
waterproof-schuurpapier |
watervast schuurpapier:
wātǝrvas sxōrpǝpēr (L267p Maasbree)
|
Zeer fijn schuurpapier dat vóór gebruik met water wordt bevochtigd. Het werken met waterproof-schuurpapier geeft een zeer glad resultaat. [N 67, 60b]
II-9
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (L267p Maasbree),
pøͅt (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
[RND 10] [Roukens 03 (1937)] [SGV (1914)]
I-7
|
24433 |
watertor |
watertor:
watertor (L267p Maasbree)
|
watertor: Hoe noemt u de grote zwarte tor die ónder het wateroppervlak leeft? [N100 (1997)]
III-4-2
|
30731 |
watervast |
watervast:
wātǝrvas (L267p Maasbree)
|
Gezegd van verf die tegen langdurige inwerking van water bestand is. [N 67, 75b]
II-9
|