e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

Gevonden: 4847
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zitplaats van de duif schapje: Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!  ’t schepke (Maasbree) de zitplaats van de duif? [N 93 (1983)] III-3-2
zitten zitten: zitte (Maasbree) zitten [SGV (1914)] III-1-2
zoeken zoeken: zeuke (Maasbree) zoeken [SGV (1914)] III-1-2
zogen, voeden (overg.) aan de mem hebben: aan de mem hebbe (Maasbree, ... ), de pijpjes geven: de pepkes gaeve (Maasbree), voeren: kiendje voore (Maasbree), t kiendje voore (Maasbree), voore (Maasbree) borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)] || gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)] III-2-2
zolder zolder: zoͅldər (Maasbree) zolder [SGV (1914)] III-2-1
zolder boven de dorsvloer schelf(t): [schelf(t)] (Maasbree) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zomen scheilatten: scheilatten (Maasbree), zomen: zø̜jmǝ (Maasbree) De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64] || Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-3, II-7
zomerverblijf schaapskooi: sxapskau̯ (Maasbree), schapenhut: sxǭpǝhøt (Maasbree) [N 78, 25; monogr.] I-12
zon- en feestdagen zondagen: zonnige (Maasbree) Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)] III-3-3
zondag zondag: zônnig (Maasbree) De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)] III-3-3