| 24292 |
zwerm vogels |
troep:
troep (L267p Maasbree),
vlucht:
vluch (L267p Maasbree),
zwerm:
zwerm (L267p Maasbree)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
| 18005 |
zweten |
zweten:
zweite (L267p Maasbree)
|
zweten [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 21410 |
zwijgen |
zwijgen:
zwiege (L267p Maasbree)
|
zwijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 31100 |
zwikker |
zwikker:
zwekǝr (L267p Maasbree)
|
De man die de schacht over de leest haalt en met een zwiktang het leer overal aanhaalt en met tacks vastslaat. [N 60, 160]
II-10
|
| 30996 |
zwiktang |
ronde zwiktang:
roŋ zwektaŋ (L267p Maasbree),
snoekebek:
snōkǝbɛk (L267p Maasbree)
|
De tang waarmee men in het hol overhaalt. "In plaats van de rektang wordt veelal gebruikt de voor het opzwikken van doorgenaaid werk noodige zwiktang, die het voordeel heeft, dat hij ook als hamer te gebruiken en ongeveer even duur is." (Directie, pag. 304). Volgens de informant van Q 18 gebruikt hij de zwiktang uitsluitend om de neus en de hiel bij te zwikken. Men kan hiermee kleine stukjes van het leer bijtrekken, zodat er geen plooien ontstaan. Zie afb. 38. [N 60, 83c]
II-10
|
| 19301 |
zwoegen |
hel werken:
hēl wĕerke (L267p Maasbree),
knuren:
knuure (L267p Maasbree),
ploeteren:
ploetere (L267p Maasbree),
zich uitsloven:
zich oëtslove (L267p Maasbree),
zich weren:
zich weere (L267p Maasbree)
|
hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 21113 |
zwoord |
zwaard:
zwaard (L267p Maasbree)
|
zwoerd (van spek) [N 07 (1961)]
III-2-3
|