e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

Gevonden: 4847
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braakland braakland: brǭklaŋkt (Maasbree) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braakliggen: brǭklekǝ (Maasbree) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braambes bramelen: braomel (Maasbree, ... ), broamel (Maasbree, ... ), brōͅmələ (Maasbree) braam(bessen) [RND] || braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] III-4-3
braambessen bramelen: brōmǝlǝ (Maasbree), brǭmǝlǝ (Maasbree) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamsluiper teut: töt (Maasbree) Hoe heet de braamsluiper? [DC 06 (1938)] III-4-1
braamstruik bramelenstruik: broamelestrōēk (Maasbree), WLD  raomellestroek (Maasbree), bramelten: Venlo e.o.  braomelte (Maasbree) braamstruik [SGV (1914)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] III-4-3
braden braden: broeja (Maasbree) braden [SGV (1914)] III-2-3
braken kotsen: kotse (Maasbree) kotsen [SGV (1914)] III-1-2
brand randen: rɛŋ (Maasbree) Harde rondjes die aan het uiteinde van stukken zoolleer voorkomen, als gevolg van een rotte plek in de huid, meestal ontstaan bij het drogen ter conservering. [N 60, 8] II-10
branden borren: borre (Maasbree) branden [SGV (1914)] III-2-1