30852 |
bros |
bros:
bros (L267p Maasbree)
|
De grove, rechte els die men hanteert bij het doornaaien of die men gebruikt om gaatjes te slaan voor de houten pennen. Aras (II, pag. 186) zegt hierover: "De pennenbros moet dunner zijn dan de houten pennen, omdat deze in de voorgestoken gaatjes goed zouden geprangd zitten, want hiervan hangt geheel de sterkte van het met hout gepende werk af. Ook moet de pennenbros iets korter zijn dan de houten pennen." Zie afb. 6. [N 60, 180]
II-10
|
24983 |
bros, breekbaar |
broos:
broös (L267p Maasbree),
bros:
bros (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
bros [SGV (1914)] || hard aanvoelend en toch gemakkelijk breekbaar [bros, sprok, ras, broos] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30904 |
brospin |
brospen:
brospɛn (L267p Maasbree)
|
De pin zonder kop die niet geheel in een onderstuk ingeslagen wordt, zodat het volgende onderstuk, bij de opbouw van de hak, daarop kan worden geslagen. [N 60, 200d]
II-10
|
31043 |
brossen |
vastnagelen:
vasnę̄gǝlǝ (L267p Maasbree)
|
Het met brospinnen beslaan van de achterlap. [N 60, 200f]
II-10
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
brǫwǝ (L267p Maasbree)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brǫwǝr (L267p Maasbree)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brø͂ͅk (L267p Maasbree)
|
brug [RND]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
broed (L267p Maasbree),
broëd (L267p Maasbree)
|
bruid [DC 05 (1937)] || de bruid [broeëd] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
broedegom (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
bruidegom [DC 05 (1937)] || de bruidegom [brudejam] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
bruudjes (L267p Maasbree),
en bruudje (L267p Maasbree)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)] || Een in het wit gekleed meisje in de processiestoet [bruidje, maagdje, ingelche]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|