23767 |
advent |
advent (<lat.):
advent (L267p Maasbree)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
30714 |
afbijten |
afbijten:
āf˱bi.tǝ (L267p Maasbree)
|
Oude verf met behulp van een afbijtmiddel verwijderen. [N 67, 68a]
II-9
|
30593 |
afbijtmiddel |
chemisch afbijtmiddel:
šēmeš˱ āf˱bītmedǝl (L267p Maasbree)
|
De algemene benaming voor een middel om verf los te weken. Men onderscheidt gelvormige en alkalische afbijtmiddelen. De werkzame bestanddelen van gelvormige afbijtmiddelen zijn een mengsel van dichloormetaan en methanol. De alkalische afbijtmiddelen bevatten calciumhydroxyde of natriumhydroxyde. Zij worden meestal in poedervorm aangeboden en dienen voor gebruik met water te worden aangelengd. De invuller uit L 267 onderscheidde brandbare en onbrandbare afbijtmiddelen, terwijl men in Q 111 afbijtmiddelen in de vorm van pasta en in vloeibare vorm kende. [N 67, 16a; N 67, 16b]
II-9
|
29364 |
afbranden |
afbernen:
āf˱bǫrǝ (L267p Maasbree)
|
Oude verf met behulp van een brandlamp verwijderen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Brandlamp'. [N 67, 68b]
II-9
|
21448 |
afdingen |
afpingelen:
aafpingele (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29049 |
afdunnen |
strijkklaar maken:
strīkklǭr mākǝ (L267p Maasbree)
|
Aangemaakte verf na enkele maanden op juiste dikte brengen door toevoeging van lijnolie en terpentijn. [N 67, 27b]
II-9
|
34247 |
afgeroomde melk |
fuge:
fȳs (L267p Maasbree),
fugemelk:
fȳsmęlǝk (L267p Maasbree)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
23965 |
afgunst |
afgunst:
aafguns (L267p Maasbree),
jaloers:
zjeloers (L267p Maasbree)
|
Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)] || Afgunstig. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23966 |
afgunstig |
jaloers:
zjeloers (L267p Maasbree)
|
Afgunstig. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24920 |
afkalven |
afbrokkelen:
aafbrokkele (L267p Maasbree)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|