20505 |
een borrel drinken |
proeven:
preuve (L267p Maasbree)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30892 |
een borstel aanzetten |
varkensborstel aanzetten:
vɛrkǝsborsǝl ānzętǝ (L267p Maasbree)
|
Het aan de pekdraad bevestigen van een varkensborstel. Men splijt daarbij het varkenshaar gedeeltelijk en draait de twee spliteindjes kruislings om het spitse uiteinde van de pekdraad en zet de borsteleindjes vast in een gaatje in de pekdraad. [N 60, 198b]
II-10
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən bo̝təram smērə (L267p Maasbree),
ən bu̞təram smērə (L267p Maasbree)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
geven:
gééve (L267p Maasbree),
schenken:
schinke (L267p Maasbree)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)]
III-3-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ɛ̄i̯ (L267p Maasbree)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
(de) schaal deraf doen:
dǝ sxāl dǝrāf dōn (L267p Maasbree)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
23950 |
een gelofte doen |
geloven:
get geloove (L267p Maasbree)
|
Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
31022 |
een groef snijden |
een gleuf snijden:
ǝn glø̄f sni-jǝ (L267p Maasbree)
|
Een groef in het loopvlak van de zool maken. [N 60, 106c]
II-10
|
20131 |
een hond vleien |
femelen:
fémele (L267p Maasbree),
feukelen:
fuukele (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hø̄rə (L267p Maasbree),
pachten:
pechten (L267p Maasbree)
|
een huis huren [DC 35 (1963)] || huren [SGV (1914)]
III-2-1
|