e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fijngebouwd fijn: fēi̯n (Maaseik) Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c] I-9
fijt fijt: feit (Maaseik) ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)] III-1-2
filter in de melkzeef stramien: stramin (Maaseik), watje: watje (Maaseik), zijlap: zīi̯lap (Maaseik) In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11
fitis fitis: fitəs (Maaseik) fitis (11 talrijk in boompjes en struiken; zang zacht en zoetvloeiend [N 09 (1961)] III-4-1
flambouw flambouw (<fr.): ⁄n flambauw (Maaseik), lantaarn (<fr.): lanteir (Maaseik) Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)] III-3-3
flank zijden: ze.i̯ǝ (Maaseik) Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9
flaphoed slappe hoed: slapən(h)ōt (Maaseik), vilten hoed: vĕltən(h)ōt (Maaseik) flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] III-1-3
flauw flauw: flauw (Maaseik, ... ), flaw (Maaseik), flawwe kos (Maaseik), flàuw (Maaseik), knets: knetsch (Maaseik), niet gezouten: neet gezouten (Maaseik) flauw eten || meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)], [ZND m] III-2-3
flauwvallen flauwvallen: flauwvalle (Maaseik), flaw (Maaseik), kwalijk vallen: kwaolik (Maaseik), kwoalek (Maaseik, ... ) Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] III-1-2
flets kwats: kwetch (Maaseik), spits: spits gəzich (Maaseik) geeps (flets) [ZND 01 (1922)] || hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2