e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
groeizaam weer groeizaam (weer): groeizaam. met t-insertie  grøjtzam (Maaseik), mals (weer): mals.  màls (Maaseik), wassend weer: wassend  wàsənt (Maaseik), wassig (weer): weͅsex wēͅr (Maaseik), zeumetig: zômətex (Maaseik) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4
groen (kleur) groen: greun (Maaseik, ... ), greún (Maaseik, ... ) groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] III-4-4
groene bladluis bladluis: blaadloews, mv loewze (Maaseik) insectjes onder een blad, groen [DC 68 (1993)] III-4-2
groene specht groene specht: grø̄nə speͅx(t) (Maaseik) specht, groene ~ (32 groen met gele stuit; komt vaak op de grond; roep lachend [kju-kju] [N 09 (1961)] III-4-1
groenling groenvink: Frings, omgesp.  grø̄nvēͅŋk (Maaseik) groenling (14,5 groenig, met gele vleugel- en staartplekken; nogal plompe vogel; broedt ook in dorp en stad, vaak in doornstruiken; nest van worteltjes, witte eitjes, rood bespikkeld; roep snel [tjuktjuktjuk]; zang heeft op het eind [swèèèè]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
groente groenten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)  grøəntən (Maaseik), legumen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)  ləgijme (Maaseik) groenten [ZND 24 (1937)] III-2-3
groentesoep potage: #NAME?  pətāgə (Maaseik) Wat verstaat u onder: potaage, petazzie (soep, gekookte groente of stamppot?) a.u.b. ook de uitspraak aangeven [N 16 (1962)] III-2-3
groentevrouw groenselvrouw: greunselvrouw (Maaseik), groentevrouw: greuntevrouw (Maaseik) groentenvrouw [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-3-1
grof grof: groof (Maaseik), grūǝf (Maaseik) Gezegd van een paard met zware poten. Een aantal antwoorden is opgenomen in het lemma ''zwaar paard'' (4.5.1), omdat het daar eerder thuishoort. [N 8, 64b] || grof [ZND 01 (1922)] I-9, III-3-1
grof broed darrenbroed: darǝbrōt (Maaseik) Cellen bestemd voor darrenbroed. Na het maken van fijn broed gaan de bijen over op het vervaardigen van grof werk of de darrenraat. Het patroon van de darrenraat is gelijk aan dat van de werkbijenraat maar de celafmeting is belangrijk groter dan die bij de werkbijenraat. In deze grotere cel wordt de dar uitgebroed maar voor honingopslag is ze ook zeer geschikt. [N 63, 13c; Ge 37, 59] II-6