e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ham, hesp schonk: šo.ŋk (Maaseik), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)  chouk (Maaseik), šŭŋk (Maaseik) ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 24 (1937)] III-2-3
hamermolen hamermolen: hāmǝr[molen] (Maaseik) In het algemeen elektrisch aangedreven molen om graan e.d. fijn te slaan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 249; Coe 227; Grof 300; N O, 32j; N D, add.] II-3
hand hand: ant (Maaseik, ... ), ha.nt (Maaseik) een hand [ZND A1 (1940sq)] || hand [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-1
handbeschermer handlap: hantlap (Maaseik  [(meervoud: hantlɛp)]  ) Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.] II-9
handbeschermers handleren: haŋklē̜rǝ (Maaseik) Vingerloze handschoenen, uit leer of een oude binnenband vervaardigd, ter bescherming van de handen tegen het schuren bij het laden en lossen. [N 98, 159; monogr.] II-8
handcultivator extirpator: hękspātǝr (Maaseik), ękspātǝr (Maaseik) Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.] I-5
handeg [eg]: [eg] (Maaseik) De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.] I-2
handen (kindernamen) polletjes: poͅləkə (Maaseik) hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)] III-1-1
handen (spotnamen) fikken: fekə (Maaseik), tien geboden: tiən gəbujə (Maaseik) [N 10 (1961)] III-1-1
handgeld handgeld: ps. omgespeld volgens Frings.  hantgeͅlš (Maaseik), hantxeͅlš (Maaseik) eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)] III-3-1