e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haten haten: aate (Maaseik), ātə (Maaseik), haten (Maaseik) Haten. [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-3-1
haver haver: hāvǝr (Maaseik), ā.vǝr (Maaseik) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverhok huik: hū.k (Maaseik) Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.] I-4
haverkist, hakselkist hakselkist: hɛksǝlkes (Maaseik), haverekist: āvǝrǝkes (Maaseik), paardskist: pē̜ ̞rskes (Maaseik) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
haverkorfje kop: kǫp (Maaseik), kophaver: kǫbāvǝr (Maaseik), kǫpāvǝr (Maaseik) Korfje uit stro en twijgen gevlochten waarmee men haver voor het paard in afmeet. De inhoud is ongeveer 3 kg. Men bindt het ook wel aan de muil van het paard om te beletten dat het ergens aan vreet, bijvoorbeeld bij het maaien. [N 18, 112] I-11
havermout geplette haver: gəpleͅtə hāvər (Maaseik), havermout: hāvərmoͅu̯t (Maaseik), Syst. Frings  hāvərmōͅu̯t (Maaseik) Havermout [N 16 (1962)] III-2-3
havermoutpap havermoutepap: hāvərmoͅu̯təpap (Maaseik), havermoutpap: Syst. Frings  hāvərmōͅu̯tpap (Maaseik) Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)] III-2-3
haverpletter haverpletter: hāvǝrplɛtǝr (Maaseik) Wanneer haver bedoeld was als paardevoer, moest ze geplet worden. Dit gebeurde met de haverpletter, een toestel waarin de haver tussen twee stalen rollen, een vaste en een losse, geplet werd. Zie ook afb. 91. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 237; Jan 245; Coe 223; Grof 250] II-3
haverzak haverzak: hāvǝrzak (Maaseik) Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.] I-10
hazelaar hazenotenstruik: assenotestreuk (Maaseik), assənūətəstrujk (Maaseik) hazelstruik [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3