e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
honger hebben honger hebben: huŋər høbə (Maaseik, ... ) honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig [greeg] [N 10 (1961)] III-2-3
hongervolk arme bijen: ɛ̄rmǝ bi-jǝ (Maaseik) Bijenvolk dat met te weinig voorraad voedsel de winter ingaat. [N 63, 54d] II-6
hongerzwerm hongerzwerm: høŋǝrzwɛrm (Maaseik) Bijenvolk dat door de honger gedreven, kast of korf verlaat. Wanneer er in de woning geen druppel honing en korrel stuifmeel meer is, besluit het bijenvolk tot massale vlucht. Door het feit dat de bijen geen gevulde honingblaasjes hebben, steken zij snel en geducht. Een hongerzwerm komt echter slechts sporadisch voor. [N 63, 37c; N 63, 37e] II-6
honing honig: hunex (Maaseik), honing: huneŋ (Maaseik), hø̜neŋ (Maaseik), unen, uneŋ (Maaseik), ū.neŋ (Maaseik), ūǝnǝŋ (Maaseik) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
honing halen uit klaver, linde enz vliegen op: vlēgǝn op (Maaseik) Het verzamelen van honing en stuifmeel door de bijen uit klaver, linde enz. [N 63, 51; Ge 37, 81] II-6
honingbak honingrijper: hø̜neŋrīpǝr (Maaseik) Opvangbak bij het slingeren voor gezeefde honing. Men kan hiervoor ieder willekeurig vat, een emmer (liefst geen zinken, gegalvaniseerde of koperen maar wel een roestvrij stalen), een kuip of pot gebruiken. [N 63, 127c; monogr.] II-6
honingcel honingpijp: hø̜neŋpī.p (Maaseik) Elk van de zeshoekige openingen in de raat waarin de honing wordt opgeslagen. [N 63, 46a] II-6
honingdrank honingmee: hø̜neŋmē (Maaseik) Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.] II-6
honingkamer, honingzolder honingzolder: hø̜neŋzø̜ldǝr (Maaseik) Bovenste ruimte in korf en kast waar de honing verzameld wordt. Bij korven kunnen afneembare stroringen of kleine opzetkastjes als honingkamer gebruikt worden, terwijl in de kasten bovenin ramen geplaatst worden voor de honingvergaring. Deze honingkamerramen zijn lager dan de broedkamerramen. Ook een tweede broedbak kan als honingkamer functioneren. [N 63, 10h; Ge 37, 22] II-6
honingkamerraam honingzolderraam: hø̜neŋzø̜ldǝrrām (Maaseik) Raam in de honingkamer of honingzolder waarin honing verzameld wordt. Het honingkamerraam is doorgaans lager dan het broedkamerraam. Zo is het honingkamerraam van de Simplexkast 140 mm hoog en dat van de Dadant- en de Langstrothkast 159 mm. De breedte van de honingkamerramen van deze drie kasten komt overeen met die van de broedkamerramen. Zie hiervoor de lemmata Simplexkast, Dadantkast en Langstrothkast. [N 63, 10i; N 63, 10h; Ge 37, 23] II-6