e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klinken klinken: klinke (Maaseik, ... ), klinke(n) (Maaseik) Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)] III-1-1
klinknagel rivet: rǝvęt (Maaseik) Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.] II-11
klit klit: klet (Maaseik) klis [ZND 01 (1922)] III-4-3
kloeken broeken: brukǝ (Maaseik), kloeken: klukǝ (Maaseik) Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12
klokhuis keets: kits (Maaseik), kits: kits (Maaseik) klokhuis || klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)] I-7, III-2-3
klomp klomp: klomp (Maaseik, ... ), klump (Maaseik), klōmp (Maaseik), kləməp (Maaseik) In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)] II-12, III-1-3
klompschoen klompschoen: kləmpšōn (Maaseik) klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)] III-1-3
klooster klooster: klūster (Maaseik) Een klooster. [ZND A2 (1940sq)] III-3-3
kloosterorde orde: ein streng orde (Maaseik), order: `n streng order (Maaseik) Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)] III-3-3
klossen reserve in pakken zetten: rǝsę ̞rǝf˱ en pę ̞k ˲zę ̞tǝ (Maaseik) De vormelingen hoog opstapelen als wintervoorraad. [monogr.] II-8