e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koude noordenwind, bijs koude noorderwind: koude noorderwànd (Maaseik), koude wind: ənə kàuwəwên’š (Maaseik) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
koudvuur vuur: veur (Maaseik, ... ) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)] III-1-2
kous met knoopjes get: yeͅtə (Maaseik) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen hoos: (h)ous (Maaseik), ho.s (Maaseik), ūzə (Maaseik), ô.s (Maaseik), Mv. [e pa.r u.eze].  u:əs (Maaseik), Mv. [oeze].  os (Maaseik), kous: ko.s (Maaseik), ko.us (Maaseik), koͅu.s (Maaseik), koͅus (Maaseik), n kousen]: (h)ūzə (Maaseik), str^mp (Maaseik) kous [ZND 01 (1922)] || kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || kous, kousen (mv.) [ZND A1 (1940sq)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
kousenband hoosbindel: o.s beͅiŋəl (Maaseik), ousbeujel (Maaseik) kousenband [ZND 01 (1922)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kousenmand hozenmandje: = {z#k\\mntß\\}  huzəmɛntšə (Maaseik), sokkenmandje: zoͅkəmɛntšə (Maaseik), sokken  zoͅkəmɛn⁄tšə (Maaseik), stopmand: mand met garen  stoͅpman (Maaseik), stopmandje: stoͅpmɛntšə (Maaseik), wasmandje  stoͅpmɛn⁄tšə (Maaseik) mand; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3
kousenwol garen: gare (Maaseik), wol: wul (Maaseik), wollen garen: wulle gare (Maaseik), wəllə gārən (Maaseik) hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯.tǝr (Maaseik) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kouwe drukte aanstel: aanstel (Maaseik), allegatie: cf. VD s.v. "allegatie"3.  allegatie (Maaseik), gedoens: gedoons (Maaseik) drukte om niets || drukte, aanstellerigheid III-1-4
kraag kraag: kraag (Maaseik, ... ) kraag [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-1-3