17636 |
oksel |
oksel:
oͅksəl (L372p Maaseik)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26678 |
olie slaan |
smout slaan:
smaw.t slǭ.n (L372p Maaseik)
|
In een oliemolen olie persen uit geplette en verwarmde zaden. Zie ook de lemmata ɛvoorslagblokɛ en ɛheiɛ.' [Jan 17; Jan 279; Coe 15 add.; JG 1b, add.]
II-3
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
Syst. Frings
uliboͅL (L372p Maaseik),
smoutbol:
smáu̯tbol (L372p Maaseik),
Syst. Frings
smau̯t˂boͅl (L372p Maaseik),
smōͅu̯t˂boͅl (L372p Maaseik)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)] || Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
oliekoek:
ūlikōk (L372p Maaseik),
smoutkoekje:
smau̯tkøkskəs (L372p Maaseik)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (L372p Maaseik)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
17916 |
omarmen |
ompakken:
ompakke (L372p Maaseik),
ompakke(n) (L372p Maaseik)
|
Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33745 |
omheinen |
afrasteren:
āfrøstǝrǝn (L372p Maaseik),
omtuinen:
ǫmtūnǝn (L372p Maaseik),
tuinen:
tou̯nǝ (L372p Maaseik)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
tuin:
tøi̯n (L372p Maaseik),
tǫu̯n (L372p Maaseik)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
om de nek pakken:
om de nek pakken (L372p Maaseik),
om de nek vallen:
om de nek valle (L372p Maaseik),
Om De Nek Valle (L372p Maaseik),
omhelzen:
omhelze(n) (L372p Maaseik)
|
Omhelzen: iem. de armen om de hals slaan (omhelzen, om de hals/nek vallen, lief dujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
omhoeg goen (L372p Maaseik),
omhoeëg goeën (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
opstijgen:
opstijge(n) (L372p Maaseik)
|
Omhooggaan, naar boven gaan (rijzen, (op)stijgen, omhoog gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|