e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pachtersvrouw halferse: hālvǝrsǝ (Maaseik) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad kroddel: krāddel (Maaseik) pad [Willems (1885)] III-4-2
pad aanmaaien losmaaien: lǫsmɛi̯ǝ (Maaseik) Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b] I-4
paddestoel (alg.) champignon: šampəl⁄jo̝ŋ (Maaseik), eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040  champeljong (Maaseik) paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)] III-4-3
pafferig dik, opgeblazen van lijf opgeblazen (dik): oͅpgəblūəzə (Maaseik), papperig (dik): papərex dek (Maaseik) dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)] III-1-1
paillette paillette (fr.): pajette (Maaseik), pajjètten (Maaseik) Pailletten. Een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 114 (2002)] III-1-3
pak, kostuum kostuum: kəstøͅm (Maaseik) kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] III-1-3
paling, aal aal: ieël (Maaseik, ... ), iêl (Maaseik) aal [Willems (1885)] || aal, paling || paling [Willems (1885)] III-4-2
palmboompje palm: paum (Maaseik), palmboom: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  pallembaum (Maaseik), palmboompje: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  pallembuimke (Maaseik), palmstruik: -  pawmstroewk (Maaseik) palm (Buxus sempervirens) [DC 69 (1994)] || palmboompje [ZND 15 (1930)] || palmboompje (buxus) [ZND m] III-4-3
panlatten panlatten: panlatǝ (Maaseik) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9