e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijk rijk: rī.k (Maaseik) Zie de toelichting bij het lemma ɛrijk liggenɛ.' [N O, 34k; Vds 219; Jan 199; Coe 172] II-3
rijk zijn in het geld zwemmen: ps. omgespeld volgens Frings.  zwøͅmənent xeͅlš (Maaseik), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de @ staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de @ omgespeld.  (h)ēͅ zwøͅmbənətxeͅ^lš (Maaseik), stinken naar het geld: ps. omgespeld volgens Frings.  heͅ steŋkt noͅ ət xeͅlš (Maaseik), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de @ staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de @ omgespeld.  (h)ēͅ steŋknōͅətxeͅ^lš (Maaseik) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijke lieden rijke lui: rïkke luï (Maaseik), rijke mensen: rieke minse (Maaseik), rijke minsen (Maaseik), rijke typen: rijke tippe (Maaseik) Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1
rijksdaalder rijksdaalder: ps. omgespeld volgens Frings.  əvə rēi̯ksdāldər (Maaseik), əvə reͅi̯ksdāldər (Maaseik) rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)] III-3-1
rijksveldwachter veldwachter: veldwachter (Maaseik) Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)] III-3-1
rijkswachter gendarme (fr.): eine genderm (Maaseik), genderm (Maaseik, ... ) Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)] III-3-1
rijn rijn: ręj.n (Maaseik), rī.n (Maaseik) Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120] II-3
rijntakken rijntakken: [rijn]tɛk (Maaseik), takken: tɛk (Maaseik  [(enkelvoud: tak)]  ) De twee of vier uitstekende armen van de rijn die in de bovenste steen zijn ingewerkt. Zie ook afb. 80. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 15b; N D, 19; Vds 131; Jan 123; Coe 101; Grof 121; A 42A, 20] II-3
rijp rijp: reep (Maaseik) rijp [RND] III-2-3
rijp vormen, rijpen rijmen: at rèi(j)mt (Maaseik) vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4