e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rongen kluppels: klø̜pǝls (Maaseik), rongen: roŋǝ (Maaseik), rongstekken: roŋstękǝ (Maaseik) Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a] I-13
rongogen klammers: klamǝrs (Maaseik) Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr] I-13
roodbonte koe van het donkerrode type rode: rui̯ (Maaseik), rode koe: rūi̯ [koe] (Maaseik) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a] I-11
roodbonte koe van het oranjerode type ros (bijvgl. nmw): rǫs (Maaseik), vale koe: vāl [koe] (Maaseik) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b] I-11
roodborstje roodborstje: rūtbøršə (Maaseik) roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)] III-4-1
roodborsttapuit roodborsttapuit: rūdboͅrstapø͂ͅi̯t (Maaseik) roodborsttapuit (12,5 rode borst; zomervogel; overal op het veld waar het wat ruig is; zit meestal op paaltje of draad; verborgen nest in greppel; roep [fiet-krt-krt] [N 09 (1961)] III-4-1
roodvonk rodehond: roeejen hònd (Maaseik), roejen hond (Maaseik), roejen hônd (Maaseik), roodvonk: roeëdvònk (Maaseik) Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodvonk, roodjong, St.Antonis / St.Teunis-vuur, plan). [N 107 (2001)] III-1-2
roof(je) (korst op een wonde) korst(je): koerst (Maaseik), sic !!  ein korst op e rouf (Maaseik), roof(je): rūf (Maaseik) een roofje (korst) [ZND 45 (1946)] || hoe heet de korst die op een wonde komt ? [ZND 41 (1943)] III-1-2
roofvogel, algemeen arend: ârend (Maaseik), stootkop: grote  stoêtkop (Maaseik) arend [Willems (1885)] || roofvogel III-4-1
rooien rooien: rūjǝ (Maaseik) Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.] I-8