21364 |
ruw, hard |
ruw:
das ne roewe kierel (L372p Maaseik),
des eine rouwe kèrel (L372p Maaseik),
det is nə rowə kīrəl (L372p Maaseik),
roe bies (L372p Maaseik),
rôuve vent (L372p Maaseik)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
25042 |
ruw, ruig |
wreed:
vriê (L372p Maaseik)
|
ruw aanvoelend
III-4-4
|
21291 |
ruzie maken |
ruzing maken:
ze zeen weer aan ⁄t ruising maken (L372p Maaseik)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21547 |
ruïneren |
<volt. deelw.> geruneerd:
geruinuw (L372p Maaseik),
kapot maken:
kapot maken (L372p Maaseik),
runeren (<fr.):
ruïneeren (L372p Maaseik),
verruneren (<fr.):
verrenəwērən (L372p Maaseik)
|
woord dat van het Frans ruiner komt (renuweren, verreneweren): uitspraak en betekenis [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21081 |
sabbelen |
sabberen:
zabərə (L372p Maaseik)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
23288 |
sacramentsprocessie |
ommegangsprocessie (<lat.):
oomefanksprocessie (L372p Maaseik),
sacramentsprocessie (<lat.):
sacramentsprocessie (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
sacrementsperces (L372p Maaseik)
|
Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
21571 |
salueren |
groeten:
de soldaoten motte groete (L372p Maaseik),
salueren (<fr.):
salvere(n) (L372p Maaseik)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || groeten van soldaten (salueren) [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
haspelen:
met éməs aspele (L372p Maaseik),
meedoen:
met éməs metdoon (L372p Maaseik),
samenspannen:
dîj twīə spanə sāəmə (L372p Maaseik),
zij twie spanne same (L372p Maaseik)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)] || heulen (met iemand -) [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
18294 |
sandaal |
paterschoen:
pātəršōn (L372p Maaseik),
sandaal:
sandāl (L372p Maaseik)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28797 |
satijn |
satijn:
satijn (L372p Maaseik)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|