e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
servituut veldweg: eine veldjwieg (Maaseik), veldjweeg (Maaseik), veljhwieg (Maaseik) Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)] III-3-1
sierlijke omslagdoek chalon (fr.): www.granddictionnaire.com: chalon, eq. Eng. shalloon: - A 2/2 twill-weave cloth made from crossbred worsted yarns, used as a lining for coats, liveries, etc. - A lightweight, loosely woven woolen fabric made with a two up, two down twill. Notes: ((Name derived)) from Châlon-sur Marne. Uses: coat linings and dresses.  šālo.n (Maaseik) omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)] III-1-3
sigaar sigaar: sigaar (Maaseik) sigaar [ZND 32 (1939)] III-2-3
sijs sijsje: seiskə (Maaseik) sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
sikkel sikkel: sekǝl (Maaseik), zekel: zē.kǝl (Maaseik) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
sinaasappel appelesien: appelesijn (Maaseik), appelsien: appelsee(j)n (Maaseik), appelseen (Maaseik), appelsein (Maaseik) sinaasappel [ZND 40 (1942)] III-2-3
singel buiklicht: bou̯klex (Maaseik), singel: se.ŋǝl (Maaseik) Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10
singel voor de paardedeken buikriem: bou̯krēm (Maaseik) Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92] I-10
sint-maarten sint-maarten: sint maarten (Maaseik), sint marten (Maaseik), sint mearten (Maaseik), sint mierte (Maaseik) Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)] III-3-2
sint-pieter te rome sint-pieter: sint peeter (Maaseik), sint peter (Maaseik), sint-pîeter (Maaseik), st piēter (Maaseik) Sint-Pieter. [ZND 40 (1942)] III-3-3