e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snikken snikken: snekə (Maaseik), zumpen: zumpe (Maaseik) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] || snikkend wenen met tussenpozen van stilte III-1-4
snor rietzanger: ret˃zaŋər (Maaseik), snor: snor (Maaseik) sprinkhaanrietzanger / snor (12,5 / 14 zeer verborgen levend in riet en struiken; alleen krekelachtig snorrend geluid is te horen; een soort leeft in hoogveen-, de andere in laagveenmoerasjes [N 09 (1961)] III-4-1
snot snot: snǫt (Maaseik) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus snotterkop: snoeterkop (Maaseik) snotneus (scheldw. voor een jonge vent) III-1-4
snottebel snotterbel: snuətərbeͅl (Maaseik) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snotteren snoeven: snowve (Maaseik, ... ), snotteren: snoetere (Maaseik), snoetëre (Maaseik), snoeëtere (Maaseik) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] III-1-2
snuit snuit: snū.t (Maaseik) Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-9
snurken snurken: snurəkə (Maaseik) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soep sop: soͅp (Maaseik), Syst. Frings  soͅp (Maaseik) Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
soep van ingewanden soep van het geheng: soͅp van t gəheŋ (Maaseik) Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)] III-2-3