e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
soepketel, waterketel marmiet: groter soort ketel voor water, soep, enz.  marme⁄t (Maaseik), koperen ketel met hengsel of 2 oren; water, soep enz.  marmēi̯t (Maaseik) berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
soepketeltje keteltje: kitəlkə (Maaseik, ... ) keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)] III-2-1
soepterrine soepterrine: soͅptren (Maaseik), soͅptəren (Maaseik) soepterrine [N 20 (zj)] III-2-1
sok sok: zok (Maaseik, ... ), zŏk (Maaseik) Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] III-1-3
sokophouder jarretelle (fr.): žarteͅl (Maaseik) sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)] III-1-3
soldaat soldaat: səldu.t (Maaseik) soldaat [RND] III-3-1
soldaatjes korstjes: Syst. Frings  kyršəs (Maaseik), krapjes: kreͅpkəs (Maaseik) Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)] III-2-3
soldaten soldaten: de soldaoten motte groete (Maaseik), səldo:ətə (Maaseik) De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND] III-3-1
solderen solderen: sǫldērǝ (Maaseik) Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11
soortige koe schone koe: šōn kuu̯ (Maaseik) Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140] I-11