19513 |
soepketel, waterketel |
marmiet:
groter soort ketel voor water, soep, enz.
marme⁄t (L372p Maaseik),
koperen ketel met hengsel of 2 oren; water, soep enz.
marmēi̯t (L372p Maaseik)
|
berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19518 |
soepketeltje |
keteltje:
kitəlkə (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19521 |
soepterrine |
soepterrine:
soͅptren (L372p Maaseik),
soͅptəren (L372p Maaseik)
|
soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18196 |
sok |
sok:
zok (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
zŏk (L372p Maaseik)
|
Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18338 |
sokophouder |
jarretelle (fr.):
žarteͅl (L372p Maaseik)
|
sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
səldu.t (L372p Maaseik)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20724 |
soldaatjes |
korstjes:
Syst. Frings
kyršəs (L372p Maaseik),
krapjes:
kreͅpkəs (L372p Maaseik)
|
Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
de soldaoten motte groete (L372p Maaseik),
səldo:ətə (L372p Maaseik)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
31504 |
solderen |
solderen:
sǫldērǝ (L372p Maaseik)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
34118 |
soortige koe |
schone koe:
šōn kuu̯ (L372p Maaseik)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|