24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sprinkhân (L372p Maaseik)
|
sprinkhaan [Willems (1885)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
spronselen:
spronšələ (L372p Maaseik)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
(hout) rapen:
hout rape (L372p Maaseik),
houtrape (L372p Maaseik)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, (hout) rapen, zeumeren, kneppen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
vertelseltje:
verteilselke (L372p Maaseik),
vertelselke (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
vertilsəkə (L372p Maaseik),
vertelsertje:
vertelserke (L372p Maaseik)
|
hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
spuite (L372p Maaseik),
spuite(n) (L372p Maaseik),
spuiten (L372p Maaseik)
|
Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33515 |
staakbonen |
rijzererwten:
riezer erten (L372p Maaseik)
|
[N P (1966)]
I-7
|
26676 |
staakijzer van de rosmolen |
staakijzer:
stākejzǝr (L372p Maaseik),
stākēzǝr (L372p Maaseik)
|
De verticaal onder de molenstenen geplaatste, vaak van ijzer vervaardigde spil die de loper aandrijft. Zie ook de lemmata ɛstaakijzer van de windmolenɛ en ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N D, 17]
II-3
|
26423 |
staakijzer van de watermolen |
staakijzer:
stākizǝr (L372p Maaseik)
|
Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
17819 |
staan |
staan:
staon (L372p Maaseik)
|
staan [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
staart (L372p Maaseik),
start (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
staartje:
steirtseke (L372p Maaseik),
sterke (L372p Maaseik),
sterteke (L372p Maaseik),
stertje (L372p Maaseik)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-12, I-9, III-4-2
|