34056 |
stamboekstier |
stamboekstier:
stambōkstīr (L372p Maaseik)
|
Stier waarvan de gegevens betreffende afkomst e.d. in een stamboek staan ingeschreven: raszuivere stier. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b]
I-11
|
26871 |
stamper |
dam:
dam (L372p Maaseik),
stempel:
stɛmpǝl (L372p Maaseik)
|
Blok, voorzien van één of twee handvatten, dat wordt gebruikt om zand- en kalkkluiten fijn te maken, beton aan te stampen en aarde vast te drukken. Een stamper kan van hout of ijzer vervaardigd zijn. Zie ook afb. 7. [N 30, 20; monogr.]
II-9
|
28658 |
stamphoning |
stamphoning:
stamphø̜neŋ (L372p Maaseik)
|
Honing die verkregen wordt door de raten in een ton of kuip te stampen. Raten met wat honing en veel stuifmeel worden in een ton gestampt en bewaard. Het geheel dient als voer in het voorjaar. Het is zeer eiwitrijk voer dat een snelle voorjaarsontwikkeling bevordert. Reststukken van raten worden met een bepaald soort stamper, bijvoorbeeld een moesstamper (L 416), bewerkt. Zie ook het lemma Wintervoedsel. [N 63, 116d; N 63, 115d; N 63, 116e]
II-6
|
20677 |
stamppot |
hutsepot:
Syst. Frings
høtsəpoͅt (L372p Maaseik),
potage:
pətāzi (L372p Maaseik),
#NAME?
pətāzi (L372p Maaseik),
Syst. Frings Verschillende soorten moes onder elkaar gemengd
pətāžə (L372p Maaseik),
stomp:
stoͅməp (L372p Maaseik)
|
Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: potaage, petazzie (soep, gekookte groente of stamppot?) a.u.b. ook de uitspraak aangeven [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20757 |
stamppot met stokvis |
stamppot:
stampot (L372p Maaseik),
Syst. Frings
stamppoͅt (L372p Maaseik),
stomp met stokvis:
stoͅmp meͅt stokvis (L372p Maaseik)
|
Stamppot van aardappelen met stokvis en uien (pratmoes, stieveleknech, kalvètsj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sta͂ndbe.l (L372p Maaseik)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
33847 |
stapvoets gaan |
(stapvoets) gaan:
gū.n (L372p Maaseik)
|
De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a]
I-9
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
ich haib miene paraplie in de statie laoten staon (L372p Maaseik)
|
Ik heb mijn paraplu in het station laten staan [ZND 46 (1946)]
III-3-1
|
26273 |
staven |
staven:
stę̄f (L372p Maaseik
[(id)]
)
|
De spijlen van het rondsel of van de wieg in zowel de water- als de windmolen. Zie ook afb. 58. In de meeste watermolens uit het onderzoeksgebied was het rondsel vervangen door een, vaak metalen, kamrad. De benamingen voor de kammen van dit soort raderen zijn geplaatst in het lemma ɛkammenɛ.' [N O, 14b; N O, 50f; Vds 92; Jan 103; Coe 83]
II-3
|
17821 |
steek |
scheepje:
[sic]
šīpkə (L372p Maaseik),
steek:
messesteek (L372p Maaseik),
steek (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
stēk (L372p Maaseik),
stiék (L372p Maaseik)
|
een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)] || steek [ZND m] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-2, III-1-3
|