32686 |
stelmechanismen aan de ploeg |
handvat:
hant˲vat (L372p Maaseik)
|
Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.]
I-1
|
18158 |
stelpen van bloed |
stollen:
stolle (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
stolle(n) (L372p Maaseik)
|
Stelpen van bloed (struppen, stolpen, stoppen, stollen. [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
staelt (L372p Maaseik),
stelt (L372p Maaseik)
|
a) elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats] [N 112 (2006)] || Stelt. [Willems (1885)]
III-3-2
|
25596 |
stempel |
stempel:
stempel (L372p Maaseik)
|
Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.]
II-1
|
22663 |
stemvork |
stemvork:
stömvork (L372p Maaseik)
|
het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
pot:
pot (L372p Maaseik)
|
een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
29923 |
stenendrager |
brikkendrager:
brekǝdrē̜gǝr (L372p Maaseik)
|
De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.]
II-9
|
32971 |
stengel, steel |
stengel:
stɛ.ŋǝl (L372p Maaseik)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
21513 |
sterke / ruwe kerel |
beest:
roe bies (L372p Maaseik)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
25195 |
sterx |
ster:
stɛr (L372p Maaseik)
|
ster [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|