19659 |
stofblik |
blik:
bliëk (L372p Maaseik),
blîk (L372p Maaseik),
troffel:
trøͅfəl (L372p Maaseik)
|
stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
stofdoek:
stoͅf˂duk (L372p Maaseik),
stuf˂duk (L372p Maaseik),
stoflap:
stuflap (L372p Maaseik),
stofvod:
stoͅf˃voͅt (L372p Maaseik)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
18357 |
stoffen pantoffel |
slof:
slofə (L372p Maaseik)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
geerd:
Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.
geirt (L372p Maaseik),
wits:
znd 23, 60c;
wits (L372p Maaseik)
|
gard (stok) [ZND 01 (1922)] || stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
18683 |
stola |
stola (lat.):
stōla. (L372p Maaseik)
|
stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19559 |
stolp |
kaasklok:
kīskloͅk (L372p Maaseik),
kaasstolp:
kistølp (L372p Maaseik)
|
kaasstolp [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34075 |
stomphoorns |
stompen:
stǫmpǝ (L372p Maaseik)
|
Afgebrokkelde of slecht ontwikkelde hoorns. [N 3A, 106c]
I-11
|
20624 |
stoofkarbonade |
stoofvlees:
Syst. Frings
stōf˃vlɛ̄i̯s (L372p Maaseik)
|
Gemarineerd rundvlees, bereid met azijn, olie en kruiden (bufflamood, zoerbrèùtje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20641 |
stoofvlees, zuurvlees |
stoofvlees:
sto.fvleͅi̯s (L372p Maaseik)
|
Gemarineerd rundvlees, bereid met azijn, olie en kruiden (bufflamood, zoerbrèùtje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33419 |
stookgat van de oven |
ovenmuil:
[oven]muul (L372p Maaseik),
stookgat:
stūk˲gāt (L372p Maaseik)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|