25599 |
strepen maken op het deegbrood |
snijden:
snęjǝ (L372p Maaseik)
|
Met een mes of iets dergelijks strepen trekken op het deegbrood. Zie afb. 21. [N 29, 43; monogr.]
II-1
|
32649 |
strijkbord, riester |
riester:
rēstǝr (L372p Maaseik)
|
Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.]
I-1
|
22085 |
stro |
struu:
strȳ (L372p Maaseik)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|
33126 |
stro binden |
binden:
bęnjǝ (L372p Maaseik),
bęŋǝ (L372p Maaseik)
|
Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.]
I-4
|
24636 |
stronk van de knotwilg |
soets:
waar dikwijls vogels wonen
sóuts (L372p Maaseik)
|
wilgentronk
III-4-3
|
24852 |
stronk van een struik |
wortelstronk:
wortəlstru̞nk (L372p Maaseik)
|
wortelklomp van een struik [N 27 (1965)]
III-4-3
|
33715 |
stronk, boomstronk |
boks:
buks (L372p Maaseik),
stronk:
strōŋk (L372p Maaseik)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
18106 |
strontje |
wegescheet:
we.gəše.t (L372p Maaseik),
Volksremedie: speeksel (als men nog nuchter is) + van binnenkant naar buitenkant van het oog wrijven.
wixəṣit (L372p Maaseik)
|
gerstekorrel [ZND m] || hoe heet het zweertje dat soms op het onderste ooglid komt (fr. orgelet) ? [ZND 16 (1934)]
III-1-2
|
24384 |
strontvlieg |
strontvlieg:
strontvleeg (L372p Maaseik)
|
strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25574 |
strooien |
werkmeel uitstrooien:
werkmē̜l ūtstrø̜̄jǝ (L372p Maaseik)
|
Strooien van meel om aankleven van het deeg aan de bank te voorkomen. [N 29, 31a; N 299, 30b; monogr.]
II-1
|