e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
takkenbos, bussel hout krik: krek}* (Maaseik) takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7
taling schuimeend: šou̯mēͅnj (Maaseik, ... ) eend: wintertaling (36 klein; bruine kop met groene wangen; broedt hier ook; roep [kruu, kruu] [N 09 (1961)] || eend: zomertaling (38 klein; bruine kop met witte wenkbrauw; broedt minder hier; roep ratelend [N 09 (1961)] III-4-1
tand tand: ta.nt (Maaseik) een tand [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
tand, tanden tand(en): tā.nt (Maaseik  [(mv tan)]  ) Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17] I-9
tanden poetsen tanden poetsen: tan pòtse (Maaseik), tanden wassen: de tan wassen (Maaseik), was iech m’n tan (Maaseik) Elke avond poets ik mijn tanden. [DC 64 (1989)] || Tanden poetsen [t. wassen] [N 114 (2002)] III-1-3
tanden van de hooihark tanden: tan (Maaseik), tɛnj (Maaseik) De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d] I-3
tanden van een riek tanden: tan (Maaseik) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tandenborstel tandenborstel: tandebuurstel (Maaseik, ... ) Een tandenborstel [N 114 (2002)] || Tandenborstel [DC 64 (1989)] III-1-3
tandenstoker tandenstoker: tandestoeker (Maaseik), tandestoeëker (Maaseik) Een tandenstoker. Een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden zijn blijven zitten [tandenstoker, kloker, koter] [N 114 (2002)] III-1-3
tandpasta tandpasta: tandpasta (Maaseik, ... ) Tandpasta [DC 64 (1989)], [N 114 (2002)] III-1-3