22779 |
tijdverdrijf: liefhebberij, amusatie |
liefhebberij:
leefhebberij (L372p Maaseik)
|
Duivenhouden is een ... (iets dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tèiger (L372p Maaseik)
|
Tijger. [Willems (1885)]
III-3-2
|
27253 |
timmerman |
schrijnenwerker:
šrē ̞jnǝwerǝkǝr (L372p Maaseik)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
24254 |
tjiftjaf |
ovenbakkertje:
check voor deel oven-; cf L369 fitis (041)
ūvəbeͅkərkə (L372p Maaseik)
|
tjiftjaf (11 overal waar een gesloten bladerdak is; zang herhaald [tjip-tjep] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24255 |
tochtig |
rits:
rē.ts (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
rēǝts (L372p Maaseik),
tochtig:
tøxtex (L372p Maaseik),
willig:
welex (L372p Maaseik),
weljex (L372p Maaseik)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
33652 |
toegang tot akker |
opvaart:
opvaart (L372p Maaseik)
|
[N 11, 8]
I-8
|
21565 |
toegangsprijs |
entree (<fr.):
n frank entrei (L372p Maaseik),
inkomsprijs:
den inkoems pries is eene frang (L372p Maaseik)
|
De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33697 |
toegangsweg naar het erf |
vaart:
vārt (L372p Maaseik)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|
20141 |
toestel waarin men kinderen leert lopen |
loopbank:
loupbank (L372p Maaseik),
loopkorf:
loupkörf (L372p Maaseik),
loopwagen:
loupwage (L372p Maaseik)
|
toestel waarin kleine kinderen leerde lopen || toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19663 |
toilet |
huisje:
høi̯skə (L372p Maaseik)
|
wc, toilet [N 05A (1964)]
III-2-1
|