e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vonk vonk: voͅŋk (Maaseik, ... ), vuŋk (Maaseik, ... ) vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-2-1
voogd momber: mober (Maaseik), mombaar  momer (Maaseik) voogd || voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)] III-2-2
voor de gek houden beschijten: beschijte (Maaseik), kullen: kulle (Maaseik) foppen, bedriegen || foppen, benadelen III-1-4
voorbijligging voorbij: vǝrbī. (Maaseik) Wanneer een gebogen kerf aan de buitenkant van de steen 8 tot 10 cm voorbij haar beginpunt aan het kropgat ligt, noemt men dit verschil de voorbijligging. De voorbijligging wordt gemeten met een mal, een houten plank met de kromming van de kerf en aan het uiteinde enkele gaten. Een van die gaten plaatst men in het midden van de steen om hem in panden te verdelen of om te zien of de voorbijligging nog juist is. [Jan 211; Coe 182] II-3
voorhamer voorhamer: vȳrhāmǝr (Maaseik) Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] II-9
voorhoofd kop: de ōjerə van zine kop (Maaseik), də ojərs van zinə kop (Maaseik), voorhoofd: de oaers van ziên vuurheufd (Maaseik) de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] III-1-1
voorhuid velletje: velke (Maaseik) voorhuid van de penis [N 10c (1995)] III-1-1
voorjaarsdracht voorjaarsdracht: vø̄rjǭrsdrax (Maaseik) De periode van het voorjaar waarin de bijen vliegen op bloesem van de dan bloeiende planten, bloemen en bomen. In vragenlijst N 63, vraag 50a is gevraagd naar de bloemen, planten en bomen waarvandaan de bijen in het voorjaar honing en stuifmeel halen. De antwoorden op deze vraag geven het volgende resultaat. In het voorjaar vliegen de bijen op fruitbloesem, voorjaarsbloemen en sierplanten, meidoorn, acacia, wilgebomen, koolzaad, paardebloem, lupinen, bonenbloei, esdoorn, hulst, crocussen en hazelaar. Uiteraard zullen er nog meer haalmogelijkheden voor de bij zijn. [N 63, 48; N 63, 50a; Ge 37, 85] II-6
voorklauw teen: tīn (Maaseik), voorklauw: vūrklau̯w (Maaseik) Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b] I-11
voorknie knie: knei̯ (Maaseik) Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9