19412 |
vonk |
vonk:
voͅŋk (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
vuŋk (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
mober (L372p Maaseik),
mombaar
momer (L372p Maaseik)
|
voogd || voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
beschijten:
beschijte (L372p Maaseik),
kullen:
kulle (L372p Maaseik)
|
foppen, bedriegen || foppen, benadelen
III-1-4
|
26456 |
voorbijligging |
voorbij:
vǝrbī. (L372p Maaseik)
|
Wanneer een gebogen kerf aan de buitenkant van de steen 8 tot 10 cm voorbij haar beginpunt aan het kropgat ligt, noemt men dit verschil de voorbijligging. De voorbijligging wordt gemeten met een mal, een houten plank met de kromming van de kerf en aan het uiteinde enkele gaten. Een van die gaten plaatst men in het midden van de steen om hem in panden te verdelen of om te zien of de voorbijligging nog juist is. [Jan 211; Coe 182]
II-3
|
29951 |
voorhamer |
voorhamer:
vȳrhāmǝr (L372p Maaseik)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c]
II-9
|
17747 |
voorhoofd |
kop:
de ōjerə van zine kop (L372p Maaseik),
də ojərs van zinə kop (L372p Maaseik),
voorhoofd:
de oaers van ziên vuurheufd (L372p Maaseik)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17718 |
voorhuid |
velletje:
velke (L372p Maaseik)
|
voorhuid van de penis [N 10c (1995)]
III-1-1
|
28545 |
voorjaarsdracht |
voorjaarsdracht:
vø̄rjǭrsdrax (L372p Maaseik)
|
De periode van het voorjaar waarin de bijen vliegen op bloesem van de dan bloeiende planten, bloemen en bomen. In vragenlijst N 63, vraag 50a is gevraagd naar de bloemen, planten en bomen waarvandaan de bijen in het voorjaar honing en stuifmeel halen. De antwoorden op deze vraag geven het volgende resultaat. In het voorjaar vliegen de bijen op fruitbloesem, voorjaarsbloemen en sierplanten, meidoorn, acacia, wilgebomen, koolzaad, paardebloem, lupinen, bonenbloei, esdoorn, hulst, crocussen en hazelaar. Uiteraard zullen er nog meer haalmogelijkheden voor de bij zijn. [N 63, 48; N 63, 50a; Ge 37, 85]
II-6
|
34101 |
voorklauw |
teen:
tīn (L372p Maaseik),
voorklauw:
vūrklau̯w (L372p Maaseik)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
33799 |
voorknie |
knie:
knei̯ (L372p Maaseik)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|