25979 |
vuurmolen |
vuurmolen:
vø̄.r[molen] (L372p Maaseik)
|
Molen die met behulp van een stoommachine wordt aangedreven. Het woordtype vuurmolen is ook van toepassing op molens die met een dieselmotor (P 119, P 188) of op elektriciteit werken. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1b add.; Jan 251; Coe 229; Grof 299; monogr.]
II-3
|
25953 |
vuurmulder |
vuurmulder:
vø̄.rmøldǝr (L372p Maaseik)
|
Molenaar die werkt op een met behulp van stoom aangedreven molen. [Jan 251]
II-3
|
19543 |
vuurslag |
vuurslag:
vø̄rslāx (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
slagpen, stalen ~ in de tondeldoos (stool, vuurslag) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19544 |
vuursteen |
vuursteen:
vø̄rstēͅi̯n (L372p Maaseik),
vø̄rstɛi̯n (L372p Maaseik)
|
vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
sinteltang:
zønšəltaŋ (L372p Maaseik)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
22899 |
vuurtje stoken |
vuurtje stoken:
veurke stoêke (L372p Maaseik)
|
Kwajongensplezier: vuurtje stoken.
III-3-2
|
29814 |
vuurvaste stenen |
vuurvaste stenen:
vø̄̄rvastǝ stęjn (L372p Maaseik)
|
Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.]
II-8
|
25508 |
vuurvaste tegels |
plavuizen:
plǝvø̜̄jzǝ (L372p Maaseik)
|
De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.]
II-1
|
25125 |
waaienx |
waaien:
weͅjə (L372p Maaseik),
waaien.
weͅijə (L372p Maaseik)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21589 |
wacht |
wacht:
wax (L372p Maaseik)
|
(op) wacht [ZND m]
III-3-1
|