e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

Gevonden: 4905
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bont geruite langwerpige omslagdoek sjerp: šeͅrp (Maaseik) omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)] III-1-3
bonte koe met rode kop roodkop: rūtkǫp (Maaseik) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a] I-11
bonte koe met zwarte kop zwartkop: zwartkǫp (Maaseik) [N 3A, 128] I-11
bonte kraai bonte kraai: bontə kreͅi̯ (Maaseik) kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
bonte specht, specht bonte specht: grote of kleine;  (grutə/kleͅi̯nə) bontə speͅx(t) (Maaseik) specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
bontkraag bontkraag: bontkrāx (Maaseik) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel bontmantel: bontma.ntəl (Maaseik) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boog ankerboog: aŋkǝrbǭx (Maaseik), boog: baog (Maaseik), boag (Maaseik), bōōg (Maaseik), bö:ch (Maaseik), beugske  bōͅg (Maaseik), drukspan: drøkspan (Maaseik), flitsboog: Geh. Maaseyck.  flitsboog (Maaseik) boog [RND] || Boog. [Willems (1885)] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Gewoone handboog. || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] II-9, III-3-2
boogschuttersgilde tir (fr.): den tier (Maaseik) een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij] [N 112 (2006)] III-3-2
boom (alg.) boom: baum (Maaseik), boͅu̯m (Maaseik) boom [RND], [ZND 34 (1940)] III-4-3