e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

Gevonden: 4905
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druppel druppel: dreppel (Maaseik, ... ), drøͅpəl (Maaseik), drəppel (Maaseik, ... ), drəpəl (Maaseik, ... ) druppel (drop) [ZND A1 (1940sq)] || druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
druppen, druppelen druppen: druppe (Maaseik, ... ), drəpə (Maaseik, ... ), lekken: leeke (Maaseik, ... ) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
dubbel gezwad dubbel gezwad: dø̜bǝl [gezwad] (Maaseik) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbele lijn dubbel kordeel: dø̜bǝl kǝdęl (Maaseik) Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34] I-10
dubbele pik bikkel: beqǝl (Maaseik) Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.] II-9
dubbele toegangspoort van een gesloten erf opvaart: op˲vārt (Maaseik) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6
dubbelschaar van de aanaardploeg schalm: šalm (Maaseik) Zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 83b; monogr.; add. uit N 12, 25] I-5
dubbeltje dubbeltje: ps. omgespeld volgens Frings.  døbəltšə (Maaseik), əvdøbəlšə (Maaseik), əvdøbəltšə (Maaseik) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
duif (alg.) duif: deuf (Maaseik), doĕf (Maaseik), doëven hauwen ... (Maaseik), duf (Maaseik), dŭ.f (Maaseik), Pl. [duuve]  duuf (Maaseik) Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] || Een duif. [ZND A2 (1940sq)] III-3-2
duif, algemeen duif: dŏef (Maaseik), duf, deuf (Maaseik) duif [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-1