28514 |
afkomen, wegvliegen |
zwermen:
zwɛrmǝ (L372p Maaseik)
|
Het wegvliegen van een zwerm. Op een zonnige dag, meestal tussen 11 en 14 uur, gaan duizenden en duizenden werkbijen, vergezeld van honderden darren en met de oude moer in hun midden, zwermen. [N 63, 31b]
II-6
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkeumst (L372p Maaseik)
|
afkomst [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
34009 |
afladen |
afladen:
āflā.i̯ǝ (L372p Maaseik)
|
Wanneer de kar met de lading op de plaats van bestemming is aangekomen, wordt deze laatste afgeladen. Vergelijk voor het woordtype aftrekken ook het lemma Mest Van De Kar Aftrekken in WLD I, afl. 1, p. 11. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
26362 |
aflaten, afdraaien |
afdraaien:
ā.f˱drɛjǝ (L372p Maaseik),
instoten:
e.nstūǝ.tǝ (L372p Maaseik),
e.nstűǝ.tǝ (L372p Maaseik),
toegooien:
tu.gūǝ.jǝ (L372p Maaseik),
toestoten:
tu.stūǝ.tǝ (L372p Maaseik),
toezetten:
tuzętǝ (L372p Maaseik)
|
De sluis laten zakken met behulp van een hefboom of winde. Wanneer wordt gewerkt met een hefboom, kan de molenaar de sluis in één ruk laten dichtvallen. Woordtypen als instoten, ingooien, toehouwen, toegooien en toesmijten wijzen daar dan ook op. Wanneer een winde wordt gebruikt, moet de molenaar de sluis afdraaien. Zie ook het lemma ɛoptrekken, opdraaienɛ.' [Vds 43; Jan 44; Coe 30; Grof 60]
II-3
|
33050 |
afleggen |
afleggen:
ā.flęgǝ (L372p Maaseik)
|
De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.]
I-4
|
20437 |
afleggen van een dode |
schoven:
znd 32, 20; cf. WNT s.v. "schoof (I)"3. "op het (schoof) liggen"= boven de aarde staan, van een gestorvene
chauven (L372p Maaseik)
|
een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
28615 |
aflegger |
aflegger:
ā.flęgǝr (L372p Maaseik),
āflęgǝr (L372p Maaseik)
|
Degene die de handeling, zoals beschreven in het vorige lemma, uitvoert. In L 354 en 356 werd uitdrukkelijk aangegeven dat de aflegger ook de schoven bindt. [N 15, 15c; JG 1a, 1b] || Kunstzwerm bij het kastimkeren. Een deel van een bijenvolk wordt genomen en voorzien van eitjes. De bijen kweken hieruit een nieuwe koningin. Zo ontstaat een zelfstandig nieuw volk. [N 63, 92c; Ge 37, 118]
I-4, II-6
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
aafloren (L372p Maaseik),
aflorə (L372p Maaseik),
nakijken:
nakieken (L372p Maaseik),
spionnen:
spioene (L372p Maaseik)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)] || kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29707 |
afpakker |
afzetter:
afzetter (L372p Maaseik)
|
Arbeider die de volle vormen of de gesneden stenen op de kar zet waarmee deze naar de droogplaats worden gereden. In Q 121b werd dit werk deropschuiven (d\ropēȳv\) genoemd. [monogr.]
II-8
|
34245 |
afromen |
afblazen:
āvblūǝzǝ (L372p Maaseik),
afromen:
ā.frou̯mǝ (L372p Maaseik)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|