25624 |
gaten in de kruim |
blazen:
blūzǝ (L372p Maaseik)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 69b luidde: "Hoe noemt men de gaten in de kruin van het brood?" Het feit dat dit ''kruin kruim'' moest zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig beïnvloed. [N 29, 69b; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
21316 |
gauwdief |
gauwdief:
gauwdeef (L372p Maaseik)
|
gauwdief [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
20742 |
gebakje |
gebakje:
gəbeͅkskəs (L372p Maaseik),
pat-tje:
Syst. Frings
patēkə (L372p Maaseik)
|
Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
aardappelen in de pan:
irpələ en də pan (L372p Maaseik),
schijfjes in de pan:
Syst. Frings
šei̯fkəs en də pap (L372p Maaseik)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25620 |
gebarsten en zwartgeblakerd |
vaal:
vāl (L372p Maaseik)
|
[N 29, 66b; monogr.]
II-1
|
17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbīę.t (L372p Maaseik),
gebit:
alijk gebeet (L372p Maaseik),
gebiet (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik)
|
een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog helemaal gaaf. [ZND 45 (1946)] || Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)]
I-9, III-1-1
|
30037 |
gebluste kalk |
bluskalk:
bløskalǝk (L372p Maaseik),
gebluste kalk:
gǝbløstǝ kalǝk (L372p Maaseik),
geleste kalk:
gǝlɛs˱dǝ kalǝk (L372p Maaseik)
|
Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.]
II-9
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
lies:
lēǝs (L372p Maaseik)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
20182 |
geboren worden |
geboren werden:
geboere wiere (L372p Maaseik),
geboeëre wieëre (L372p Maaseik)
|
geboren worden (jong zijn) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19725 |
gebouw |
gebouw:
gebouw (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
een nieuw gebouw [ZND 35 (1941)] || gebouw [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|